Generale repetitie
EEN MIDDELLANG KORTVERHAAL
Voorzichtig spiedt René een laatste keer langs de zware gordijnen naar buiten. Hij voelt zich als een mislukte inbreker in zijn eigen woning. Een inbreker in gerafelde kamerjas en doortrapte pantoffels.
Nog net ziet hij de achterkant van hun auto de weg opdraaien — een dikke streep uitlaatgas blijft ter plekke hangen in de vrieslucht. Dan verdwijnen zijn vrouw en dochter uit het zicht.
René kan zich niet meer herinneren wanneer hij het voor het laatst alleen thuis was. Echt alleen. De komende 3 uur is het huis helemaal voor hem, zo had hij berekend. Naar het shopping centrum rijden, parkeerplaats zoeken, inkopen doen en terug naar huis.
“Minstens 3 uur”, zegt René luidop, om tegen zichzelf te bevestigen dat zijn berekeningen kloppen.
René kijkt nog een laatste keer naar buiten, vervolgens stapt hij met grote passen naar de badkamer. Hij trekt deur achter zich dicht, zachtjes, om het oude huis niet te storen in zijn winterslaap. Dan draait hij de sleutel om.
Terwijl hij tegen de eiken badkamerdeur leunt, ziet hij zijn bonzende hart door het stof van de witte kamerjas slaan. Hij trekt een lade open en haalt er een nagelknippertje uit. ‘Viele grüsse aus Tirol’ staat erop, een kleinood dat hij ooit tijdens een van zijn vele zakenreizen kocht.
Voorzichtig knipt hij één voor één de nagels van zijn vingers op gelijke hoogte, tot net boven het witte randje. Hij denkt aan zijn vrouw — en hoe zij altijd zo hard moet lachen met zijn blik van opperste concentratie terwijl hij een banale taak uitoefent.
Hij kijkt nu recht vooruit in de badkamerspiegel. In plaats van zichzelf ziet hij het gezicht van iemand anders terugkijken. Hij is oud geworden. Zijn grijzende stoppelbaard, uitgedroogde huid en rimpels rond zijn ogen en mond zijn de getuigen van een tijd die niemand spaart. Ook hem niet.
Hij vouwt zijn handen tot een kommetje, laat er ijskoud water in stromen en plenst het vol in zijn gelaat. Met zijn nog natte handen strijkt hij zijn glad haren naar achter.
Hij poetst hij zijn tanden dubbel zo lang dan gewoonlijk en schraapt de bacteriën van zijn tong. Tenslotte besprenkelt hij zijn hals met een parfum van ceder, sandelhout en eikenmos, een laat geschenk voor vaderdag.
Zijn idee kreeg jaren geleden vorm. Het begon met een zin, een verloren zin, ergens achteraan een gedicht. De naam van de auteur wist hij zelfs al niet meer. Het was niet eens zo’n mooie zin, vond hij.
Toch liet de zin hem niet meer los. De zin ging overal met hem mee, zat opgesloten in zijn hoofd en reisde rond in zijn lichaam. Een dag, een week, een jaar, drie jaar. De zin was er altijd — als een goedaardige, alsmaar groeiende tumor.
René staat in de slaapkamer, een huwelijkscadeau van zijn schoonouders. Een vreemd cadeau, zo vond hij na al die jaren nog altijd. De beste cadeaus waren niet praktisch, vond hij, maar voegden iets toe. Het was een van die zaken waarover zijn vrouw en hij totaal anders dachten. Zo zouden er nog wel meer volgen.
Hij opent de kleerkast en neemt er de brede hanger met kledinghoes uit. Langzaam ritst René de hoes open en haalt er het donkerblauwe pak uit. Hij spreidt het kostuum languit op bed en staart enkele seconden naar de nog lege vorm.
Vervolgens stapt hij uit zijn kamerjas, trekt een verse onderbroek aan en knoopt het kreukloze hemd toe tot boven. Hij voelt het zachte stof van de katoenen broek over zijn bijna haarloze benen glijden. Terwijl hij het kostuumvest aantrekt, neemt hij zichzelf van kop tot teen op in de kamerbrede spiegel.
Bijna is het zover.
René neemt zijn Submariner uit het juwelendoosje, misschien wel het duurste cadeau dat hij ooit voor zichzelf had gekocht en klikt het horloge rond zijn smalle linkerpols. God, wat heeft hij zijn dunne polsen altijd gehaat. Als laatste schuift hij zijn trouwring rond zijn vinger.
Hij besluit om zijn kalfsleren schoenen toch niet aan te doen. René plaatst ze loodrecht voor het bed, de punten naar de deuropening, kruipt blootsvoets op het bed en legt zich op de veelkleurige wintersprei.
Het duurt even voor hij de juiste houding vindt. René vlecht zijn warme vingers in elkaar en legt zijn handen kruiselings over zijn borst.
Hij voelt hoe zijn hart tekeergaat in zijn keel, sluit zijn ogen en kijkt naar de binnenkant van zijn oogleden. Een tijdje observeert hij hoe het diepe zwart allerlei vormen aanneemt.
Zo ligt hij daar, tien minuten, twintig minuten.
Dan is het tijd om de zin uit te spreken. Letters die woorden werden, woorden die zinnen vormden en uiteindelijk uitgroeiden tot een drang.
René schraapt zijn keel, het overtollige speeksel slikt hij door. ‘Soms oefen ik in dood zijn’, fluistert hij in de kamer, ‘Want het is belangrijk om iets moois achter te laten’.
De kamer zegt niks terug.
Langzaam verschijnt er een tevreden glimlach rond zijn mond. Nog 1 uur en 18 minuten, geeft de Rolex aan.